Nieuw onderzoek
SGLT-2-remmers en tumoren
In een review beschrijven Lin et. al wat er bekend is over het risico op tumoren bij gebruik van natrium-glucose-cotransporter 2-remmers (SGLT-2-remmers).
Dapagliflozine en blaaskanker
In de klinische studies naar dapagliflozine traden er in de dapagliflozinearm bij 10 van de 6.045 (0,17%) gebruikers blaastumoren op, tegenover 1 op de 3.512 (0,03%) in de placeboarm. Dit verschil was niet statistisch significant, maar wel hoger dan de onderzoekers op grond van de populatie hadden verwacht. De tumoren bij dapagliflozine traden op binnen 2 jaar na het starten met dit middel. Bij 9 van de 10 tumoren trad binnen 6 maanden na het starten met dapagliflozine hematurie op als eerste symptoom van de tumor. Bij de andere tumor was er geen sprake van hematurie. De tumoren waren biologisch heterogeen. Tussen de 2 en 4 jaar na starten met dapagliflozine kwamen er geen nieuwe diagnoses van blaaskanker bij.
In dierexperimenteel onderzoek bij muizen en ratten leidde blootstelling aan hoge doses dapagliflozine (100 maal de gebruikelijke humane blootstelling) gedurende 2 jaar niet tot een verhoogde incidentie van tumoren en proliferatieve of preneoplastische laesies in de blaas.
De auteurs geven aan dat dierexperimentele en in vitro studies de disbalans in tumoren die te zien was in de klinische studies niet bevestigen. Vanwege de biologische heterogeniteit van de tumoren lijkt een causaal verband onwaarschijnlijk.
Dapagliflozine en borstkanker
In de klinische studies naar dapagliflozine traden borsttumoren in de dapagliflozinearm op bij 9 van de 2.223 vrouwelijke patiënten (0,4%). Bij placebo was dit bij 1 op de 1.053 vrouwen (0,09%). Over een langere periode (+ 2 jaar) was de (voor blootstelling gecorrigeerde) incidentieratio 0,40 per 1.000 patiëntjaren voor dapagliflozine versus 0,19 voor de controlegroep. Alle tumoren werden gediagnosticeerd binnen 1 jaar na start met de therapie. Evenals voor de blaastumoren gold, dat de tumoren biologisch heterogeen waren.
Canagliflozine
Bij canagliflozine trad in de klinische studies geen disbalans op voor de incidentie van tumoren.
Discussie
De auteurs geven de volgende discussiepunten aan
- Op basis van hun bevindingen is een klasse-effect voor een verhoogd risico op (blaas)kanker onwaarschijnlijk
- Uit het door de auteurs aangehaalde onderzoek bij muizen en ratten blijkt dat bij SGLT-2-knock-out dieren er geen sprake is van een verhoogd risico op kanker.
- In veel humane tumoren is sprake van overexpressie van SGLT-1. Ook zijn er aanwijzingen voor verhoogde expressie van SGLT-2 in bepaalde tumoren. SGLT speelt mogelijk een rol bij de glucose-opname in tumoren. Vanuit dit gezichtspunt zou blokkade van SGLT mogelijk kunnen beschermen tegen bepaalde tumoren.
- De disbalans in het aantal gevallen van blaaskanker (bij gebruik van dapagliflozine in klinische studies) kan een gevolg zijn van detectiebias. Omdat SGLT-2-remmers een verhoogd risico geven op urogenitale infecties is er bij deze patiënten sprake van frequenter onderzoek van de urine. Dit zou kunnen bijdragen aan vroegere detectie van blaaskanker. Het is echter niet uit te sluiten dat een mogelijk verhoogd risico op blaaskanker een gevolg is van door de door SGLT-2-remmers veroorzaakte chronische glucosurie en herhaalde urineweginfecties. De follow-up in de huidige studies is mogelijk te kort om dit verband vast te stellen. Mogelijk spelen etniciteit en sekse een rol bij het tumorrisico van SGLT-2-remmers.
De auteurs trekken de conclusie dat er momenteel onvoldoende bewijs is voor een causaal verband tussen het gebruik van SGLT-2-remmers en tumoren. De effecten bij langdurige bloostelling zijn echter nog niet bekend.
Belang voor de praktijk
Dit review wijst uit dat er momenteel geen duidelijk bewijs is voor een causaal verband tussen gebruik van SGLT-2-remmers en tumoren. De follow-up in de klinische studies is echter vaak (te) kort om een daadwerkelijk risico vast te kunnen stellen.
Mogelijke belangenverstrengeling
Geen.
Bron
Lin HW et al. A Review on the Relationship between SGLT2 Inhibitors and Cancer. Int J Endocrinol. 2014;2014:719578.
Laatst gewijzigd op 9 december 2014